De heuveltoppen van de Süchtelner Höhen zijn overwegend bedekt met zeer oud rood beukenbos. De bosopstanden zijn 200 jaar en ouder en werden ook lange tijd commercieel gebruikt.
De dikste takken van de zogenaamde knotbeuken zijn verwijderd. De jongere en dunnere takken groeien terug en de boom kan regenereren door een bepaald snoeiritme over meerdere jaren. Af en toe werden ook jonge flexibele scheuten in de grond gelaten. Deze wortelden en nieuwe beukenbomen, lemmas genaamd, groeiden rond de moederboom. De beuken, waarvan sommige erg oud zijn met een hoog percentage dood hout, vormen een habitat voor talrijke dieren zoals holenduiven, spechten en vleermuizen. Er staan ook eiken, berken, esdoorns, dennen en sparren langs de hoogten. Door de stormen van de afgelopen jaren zijn vooral de sparren met ondiepe wortels omgevallen. Op veel plaatsen worden herbebossingsmaatregelen uitgevoerd met loofbomen die beter zijn aangepast aan de nieuwe klimaatomstandigheden, vooral in het gebied van het wildreservaat.
Aan zonnige bosranden vind je vogelkersen en af en toe een loquat. Deze laatste werden ooit geïntroduceerd door de Romeinen. De vrucht werd gebruikt om in de winter aan de vitaminebehoefte te voldoen. De mooie vijfbladige loquatbloesem is nog steeds te vinden op de wapenschilden van enkele van de voormalige Geldriaanse bezittingen aan de Nederrijn. Bijvoorbeeld in het oude wapen van de stad Viersen, waar een witte mispelbloesem is afgebeeld naast de Geldriaanse leeuw met twee staarten. Sinds 1970 sieren drie zilveren mispelbloesems op een blauwe achtergrond het wapen van de stad Viersen.
Iets onder de heuvelrug neemt de akkerbouw toe. Naast reeën, wilde zwijnen en klein wild leven er in de Süchtelner Höhen verschillende vogelsoorten, die zich afhankelijk van het seizoen laten horen.